Aant en de famkes
Door Renske Willems
Aant kwam in ons leven nadat Frans een kopje kleiner was gemaakt. Ik durfde er niet naar te kijken toen Joost “het regelde”, al had ik zelf de opdracht gegeven. Frans was, om het zo maar te zeggen, een zwak en ziekelijk beest. ‘Heel lief,’ zei de dame van Marktplaats. Ze had hem als hen gekocht, maar het bleek een haan. Ze gunde hem een mooi plekje, wat bij ons natuurlijk gegarandeerd was.
Hij bleek een sul: hij liep achter de famkes aan in plaats van andersom. Toen hij ook nog onophoudelijke jeuk kreeg, een lamme vleugel, plaatselijke kaalheid en een dikke, bleke kop, was de lol er wel af. Het Koudijs in het drinkwater hielp niet. Na flink wat research op internet en vele mogelijke diagnoses (van mijten tot bacteriële infecties) besloot ik Frans te onderwerpen aan een uitvoerige inspectie en puncteerde zijn gezwollen wang. De lel ontlastte zich niet, er was geen mijt te vinden, en dus was mijn eindconclusie: de veearts of de bijl.
Het werd de bijl, want de DAP in Dokkum behandelde geen kippen en een consult in Burgum vond ik te gortig. We begroeven hem netjes in de tuin.
Zo werd Aant onze nieuwe aanwinst. Ook via Marktplaats, van Verkoper A. Hij stond al klaar in een doos: vijf euro. Aant is natuurlijk vernoemd naar ‘Verkoper A’. Ik vond het een krachtige, potente Friese naam. Stoer van zichzelf, alsof dat garantie moest bieden dat het niet weer zo’n sullig beest zou zijn.
Aant sprong zelf uit de doos en stortte zich als een specht op het bakje met gemengde granen. De famkes moesten even aan hem wennen. Het duurde twee tot drie weken voordat het een teamke was en ze los mochten lopen. Het was een lust voor het oog, al mankeerde er één ding aan Aant: hij kraaide niet.
Onderweg naar de kerk filosofeerden we over de oorzaak. We kwamen er niet uit, maar bedachten wel dat zijn naam een upgrade zou krijgen zodra hij ging kraaien. Geïnspireerd door de spreker van die dag zou het Antonio worden.
Niet veel later kraaide Antonio erop los, en daar bleef het niet bij. Zijn nieuwe motto was: dekken en attacken. Dat kwam erop neer dat ik niet meer zonder stok naar buiten kon. Voor de famkes bleek hij een gentleman: ze mochten als eerste eten en hij legde zelfs de broodkorstjes voor hen op de grond.
Zijn dagtaak bestaat er inmiddels uit om de famkes veilig bijeen te houden, wat zo schattig is dat het zijn agressieve randje goedmaakt. Toch maar liever een haan die doet wat hij hoort te doen, die zich gedraagt naar zijn aard, zoals hij nu eenmaal geschapen is.
De realisatie die daarop volgde – dat ik niet naar mijn aard geschapen ben, maar naar Gods beeld, en dus logischerwijs op mijn mooist ben als ik me gedraag naar Zijn goddelijke natuur – raakte me. Ik kon een glimlach niet onderdrukken bij de gedachte dat God dan net zo van mij zou genieten als ik van Aant.




